blogspot visitor

15 februari 2010

Leegte, 'er zijn', speelruimte en (on)vergankelijkheid

[Tanslation to English by Google]



Opmerking van Thich Nhat Hanh in zijn prachtige verhandeling Vorm is leegte, leegte is vorm (commentaar op het Prajñaparamita hartsoetra):

We kunnen niet leven als we niet leeg zijn. Leegte betekent onbestendigheid, verandering. We moeten niet klagen over onbestendigheid, want zonder onbestendigheid zou er niets mogelijk zijn.


Heideggers Dasein als 'open plek in het zijn' in verband met waarheid als aletheia (hij spreekt ook van 'tijd-speel-ruimte').

De woorden aandacht en speelruimte als aanduiding van de toestand tussen rust en spanning.

Twee schijnbare uitersten:
- Herakleitos: alles stroomt (panta rhei).
- Parmenides in zijn gedicht Aletheia: Dus is wording uitgeblust en is er geen sprake van vergaan.

Het interessante is dat Thich Nhat Hanh het begrip leegte in de hartsoetra zowel verbindt met vergankelijkheid (onbestendigheid) als met het besef dat er noch geboorte, noch dood is - dus juist met ultieme onvergankelijkheid. Dat elk zijnde, incluis ikzelf, leeg is, betekent volgens Nhat Hanh 'leeg van' een afzonderlijk, onafhankelijk, dan wel op zichzelf staand zelf. Elk zijnde bestaat zowel uit als in alle andere zijnden: zijn is 'inter-zijn' (vergelijk mijn blognotitie Het glinsterpad der dingen en misschien de bundel De intersubjectiviteit van het zijn van Theo van Velthoven). Het ene gaat over in het andere in een continuüm van ruimte-tijd. Er is geen ontstaan uit het niets (geboorte) en geen vergaan tot niets (dood).
Naar mijn gevoel leidt deze visie tot een paradox [1]. Als elk ding op de keper beschouwd geen eigen zelf heeft, omdat het een soort verwevenheid of tussenstadium - uitvloeisel en voorloper - is van andere dingen, geldt dit ook voor elk van die andere dingen. Zodat er au fond alléén maar leegte, of één polymorfe substantie, een veelvormig wezen of Wezen, blijkt te zijn. Vormen en wezens in de zin van werkelijk bestaande entiteiten lijken dan niet aan de orde. Toch benadrukt Thich Nhat Hanh juist dat de vormen wel degelijk bestaan en wel juist doordat ze geen apart zelf hebben - in die zin leeg zijn - en zo (als ik het goed interpreteer) als het ware een bepaalde ruimte bieden voor het vlietende en onvergankelijke ene. Wat ik niet anders kan lezen dan dat de zijnden geen uniek en eigen wezen of ziel in de zin van een identiteit hebben die tevoorschijn komt en weer teloor gaat. De vormen heten in boeddhistisch jargon dharma's, verschijnselen, met in het Indiase denken op zijn minst een sterke bijklank van onwerkelijk, illusoir zijn. Associatie: het door Heideggers centraal gestelde probleem van de 'ontologische differentie' - het verschil en de verhouding tussen zijn (cf. brahman) en zijnde (cf. atman); tot de kern van het Oosterse denken behoort de paradox dat atman in wezen gelijk is aan brahman.
De vraag is of een en ander een hypnotiserend[2] sofisme behelst of een bevrijdende waarheid verwoordt die - zoals in de hartsoetra wordt gesteld - verlost van alle angst. Gaat, zoals Nhat Hanh zegt, nooit iets 'dood', raakt het nimmer domweg verloren? Maar treedt er dan niet al op puur materieel niveau - waarop de natuurkunde inderdaad een behoud veronderstelt, namelijk van energie - een irreversibel en 'onvruchtbaar' verlies aan informatie ('vorm') op, een onontkoombare vergroting van wanorde - door de wet van de toenemende entropie? (maar ja, hoe zeker is zo'n theorie en wordt zij niet gelogenstraft door het ontstaan van steeds complexere entiteiten vanuit de kosmische, grofweg homogene 'oersoep'? - latere toevoeging: zie m'n blognotitie Wat is tijd? Een natuurkundige is op jacht naar het antwoord).
Als iemand door een klap op zijn hoofd een bepaald vermogen ontvalt, leidt dit dan noodzakelijk tot iets zodanigs, dat het zinvol is te spreken van het niet-verloren gaan van dat vermogen, het overgaan of voortgezet worden van het voormalige vermogen in een betekenisvol en uiteindelijk opnieuw waardevol fenomeen, in plaats van in alle relevante opzichten een onvermogen met vervelende consequenties? (Of is het onterecht te denken in termen van vermogens en gaat het om dingen en gewaarwordingen?) Denk enerzijds aan het bekende gegeven dat iemand die blind wordt veel meer leert te doen met zijn overige zintuigen, die gevoeliger worden; maar anderzijds: wat als iemand door schade aan een bepaald hersengedeelte bijvoorbeeld geen moreel gevoel meer ervaart, zoals Antonio Damasio stelt - wanneer die persoon na het opgelopen letsel andere mensen ellende bezorgt, leeft zijn vroegere vermogen tot empathie dan (zinvol) voort in de nasleep van het verdwijnen ervan? (ja, je kunt zeggen dat het gebeuren van het verlies van dit vermogen bij proefpersonen inmiddels heeft geleid tot de theorie van Damasio, die bijvoorbeeld toekomstige medische behandelingen kan voorafschaduwen - maar is daarmee het lijden van alle door dergelijk letsel getroffen individuen en hun slachtoffers als een geheel van gebeurtenissen te zien waarin welbeschouwd niets radicaal kapot gaat?) Een dergelijke zienswijze is, tja, inderdaad een geloof; met in dit geval - door Nhat Hanh in Vorm is leegte, leegte is vorm op geen gegeven moment dan ook ontvouwd - noodzakelijk element dat het verschil tussen goed of wenselijk en kwaad of betreurenswaardig als zeer relatief en zelfs als illusoir wordt gezien.
Wat een andere paradox schept, namelijk ten aanzien van de waarde van de door het juiste inzicht bereikte staat van 'overwinnen van alle vrees' - want hoezo zou die staat dan beter zijn dan een staat van angst?

Aan de wortel van het Boeddhisme ligt trouwens de paradox dat begeerte wordt gezien als de belangrijkste bron van het lijden en dat het verkieslijk wordt geacht zich daarvan te bevrijden - waarbij toch nauwelijks ontkend kan worden dat het willen bereiken van die bevrijding een vorm van (zij het 'hogere') begeerte is; de staat van niet-begeren moet toch linksom of rechtsom worden begeerd bij wijze van motivatie die toestand te verwezenlijken?[3] Associatie: het problematische van Schopenhauers kijk op het zich door uitzonderlijke personen als het ware ontdoen van de alles besturende wereldwil, waarop Rudiger Safranski wijst in zijn studie Het kwaad in een paragraaf met de rake titel Het verlossende mysterie van de negatie van de wil: als die Wil alles drijft en bepaalt, dan zou een mijzelf bevrijden van zijn werkingen een zich ontdoen van de Wil van zichzelf zijn, een Zichzelf Niet-Willen of Willoos maken van de Wil... (dit probleem zou zich overigens niet eens stellen als de Wil - wat Schopenhauer echter juist ontkent - ook goedgunstige trekken zou hebben die zich vanzelf zouden openbaren als bijvoorbeeld gelukservaringen van bevoorrechte mensen).
In de Nederlandse vertaling van de hartsoetra lijkt eveneens een innerlijke tegenspraak in het oog te springen. Er staat: Omdat er geen bereiken bestaat, ondervinden de bodhisattva's (...) in hun geest geen hindernissen. Omdat ze geen hindernissen ondervinden, overwinnen zij hun vrees (...) Dankzij deze volmaakte wijsheid, bereiken alle boeddha's uit het verleden, het heden en de toekomst de volledige, juiste en universele verlichting. Kortom: dankzij het inzicht dat er geen bereiken bestaat, bereikt de wijze het nirwana; krachtens het niet-bereiken wordt het hoogst bereikbare, de verlichting, bereikt... (vergelijk het inmiddels clichématig klinkende: 'de weg is het doel', waar eenzelfde logische moeilijkheid inzit).

Nog een mogelijk om hetzelfde draaiende inconsistentie wordt geopperd door Herman Hesse in zijn Siddhartha, waarin de hoofdpersoon vrijmoedig tegen Boeddha - het mooie is natuurlijk: dus tegen zichzelf, want Boeddha heette in zijn jeugd Siddhartha - betoogt: 'Alles in uw leer is volkomen duidelijk, is bewezen; als een volmaakte, als een nergens en nooit onderbroken keten, toont u ons de wereld, als een eeuwige keten waarin oorzaak en gevolg de schakels vormen, (...) als een volkomen samenhangend geheel, een geheel dat geen leemten kent (...) Maar nu is volgens diezelfde leer deze eenheid en onderlinge samenhang waardoor alles geregeerd zou worden, toch op één plaats verbroken, want (...) in dit waterdichte eenheidsconcept wordt iets toegevoegd, iets wat voordien niet bestond, en (...) niet bewezen kan worden, namelijk uw leer van de overwinning van de wereld, uw leer der verlossing.'
Anders gezegd, voor zover ik Hesse weet te volgen: is bevrijding wel denkbaar, oftewel mogelijk, als alles is gedetermineerd? Waaraan je misschien kunt toevoegen: kan verlossing in de boeddhistische visie derhalve iets anders zijn dan een genade en daarmee iets wat je overkomt, zoals ook de illusies van de wereld je overkomen?[4, 5]

Associatie bij de visie van Nhat Hanh: de beeldend kunstenaar Christian Boltanski die zegt: Ik geloof stellig dat wij gemaakt zijn van doden[6]. Ze vullen onze ogen, onze dromen, onze gedachten ( interview 'In zekere zin doe ik aan voorouderverering' in de Volkskrant van 8 januari j.l.). En ik moet denken aan mijn vriend Peters opmerking dat 'in' of 'als' een oud gordijn in zijn woning zijn grootouders voor hem aanwezig zijn.

Uiteraard raakt de thematiek van de hartsoetra aan het denken van Plato, van wie wel wordt gezegd dat hij de visies van Herakleitos en Parmenides (of diens leermeester Xenophanes) heeft willen integreren door middel van het begrip 'idee' als onvergankelijke grondslag van het vergankelijke; en met Aristoteles' net weer iets andere kijk op vorm en substantie[7].

De esotericus Harry Mulisch[7] probeert in De compositie van de wereld op een weer andere manier tegenstellingen te boven te komen, namelijk door het beginsel (teruggaand op Parmenides en formeel uitgewerkt door Aristoteles) dat iets niet tegelijk en in hetzelfde opzicht zus-of zo kan zijn én niet kan zijn, te verlaten, maar toch vast te houden aan het begrip 'identiteit'[8]. Wat een visie oplevert à la de boeddhistische opvatting dat elk zandkorreltje weliswaar het universum is (elk zijnde bevat alle andere zijnden), maar waarin elk ding tevens - op overigens een wijze die net zo miraculeus is als het kunnen bestaan van de 'lege zijnden' à la de hartsoetra - in de loop der tijd wel degelijk uit het niets ontstaat en in het niets verdwijnt.

Taalfilosofisch à la Wittgenstein beschouwd, is dit alles zonder twijfel oeverloos geleuter als gevolg van het introduceren van vage, onbegrepen begrippen.

Tot slot een mooie uitspraak van Antonio Damasio: Wij verkeren in een voortdurende staat van vergankelijkheid, en toch slagen we erin iets te zijn. Dat is toch wonderlijk?

Noten


[1] Vergelijk deze opmerking van Gerrit Krol in zijn betoog De versierde Mulisch in Harmonie als tegenspraak, p. 182-183: 'Een mens is omgeven door omstandigheden. (...) Omstandigheden worden altijd vereenzelvigd met degene die ze naar zijn hand zet. Soms worden omstandigheden vereenzelvigd met iemand die ze alleen maar naar zich toetrekt, als een magneet, die mensen heb je. Ik herinner me een uitspraak van Sylvia Plath, de ongelukkige dichteres die, tegen het einde van haar jonge leven, de mensen om zich heen ervoer als een wervelende cycloon, waarvan zijzelf het doodstille middelpunt was
[vergelijk mijn gedicht Onderwerp; K]. Meestal bestaan omstandigheden uit mensen die weer het middelpunt zijn van andere omstandigheden (...) Wat omstandigheden precies zijn weet niemand. Omstandigheden vormen een vloeiende wereld van gebeurtenissen die voorbijgaan en zich soms verdichten tot iets, tot een zaak'.
Meer over Krols essay staat in m'n blognotitie 'Apestaartje, systeemgat en menselijk bewustzijn'.


[2] De hartsoetra eindigt met een mantra: Gate gate paragate parasamgate bodhi svaha!: 'Gegaan, gegaan, naar de andere oever gegaan, samen naar de andere oever gegaan, ontwaakt, halleluja!' (of: 'o groot ontwaken', 'allen zij heil!).
Later toegevoegd: Frits Staal schrijft in Het wetenschappelijk onderzoek van de mystiek (Nederlandse vertaling van de oorspronkelijk Engelstalige editie, Het Spectrum, 1978, pagina 133-34): 'Het zevende gesprek uit de Chandogyopanisad bestaat uit de lessen die Sanatkumara, de eeuwige jongeling, de zoon van de God Brahma, aan de wijze Narada gaf. [...] Sanatkumara [laat] tenslotte aan Narada 'de andere oever' (dat wil zeggen het doel van de mystieke tocht) [...] zien, nadat Narada's geest volledig gezuiverd is. Over deze zuivering zegt de Upanisad: [...] 'door de herinnering te hebben bereikt worden alle knopen ontward'. 
[...] Wat zijn deze knopen? [...] De denkers uit de Upanisaden speculeerden over een theorie over de causaliteit die aan alle bezigheid ten grondslag ligt. [...] In termen van de psychologie van het menselijk handelen zijn deze knopen karman-knopen [...], d.w.z. knopen die het gevolg zijn van gedrag in het verleden (Karman). Vele eeuwen later vermeldt de commentator Sankara meer in het bijzonder dat dergelijke knopen te wijten zijn aan voorafgaande ervaringen en uiteindelijk aan onwetendheid, wat in de Advaita Vedanta de metafysische wortel van alle kwaad is. [...] [De] termen [die hij gebruikt] verwijzen naar 'onderbewuste' indrukken, indrukken waarvan men zich niet bewust is, maar die wel een bepaalde invloed uitoefenen en die men zich te binnen zou kunnen roepen door een poging tot herinneren.
Vergelijk mijn speculaties over 'knopen' in de blognotitie: 'Snaartheoretische fantasie' naar aanleiding van Ronald Laing's bespiegelingen in zijn boeken Knots en Facts of Life.


[3] Zie dit heldere betoog over mindfulness, waarin de auteur precies deze paradox opmerkt: 'Om verlichting te bereiken kun je niets doen [vergelijk verlossing als genade hieronder], ook al is meditatie een goed idee. Het gaat elke keer weer om opmerken wat er is en streven heeft geen zin. De paradox is: streven om niet te streven.'
In dit artikel echter wordt juist betoogd dat twee geleerde pogingen om aan te tonen dat Boeddha's centrale advies - om te streven naar niet-begeren - paradoxaal is, geen stand houden bij nadere analyse.
Toevoeging december 2011: Peter Sloterdijk merkt in Sferen (Deel II, hoofdstuk 4) tussen haakjes op: '[...] wie op zeker moment begrijpt dat hij al is aangekomen waar hij naartoe wilde, mag zichzelf als verlicht beschouwen, terwijl er voor degenen die van hun doel zijn beroofd en voor de besluitelozen geen verlichting is weggelegd, maar alleen de extase van de scepsis'.


[4] Je kunt het denk ik zo uiteenzetten: Hesse wijst ten eerste op een etiologische paradox: hoe (of waaruit) kan de bevrijdende leer van Boeddha - kortom: bevrijding - ontstaan als alles is gedetermineerd door (karmische) wetmatigheden? Misschien verdwijnt dit probleem door een bepaalde definitie van 'vrijheid'[#]. Of anders in het verlengde van een mogelijke oplossing van een tweede, epistemologische paradox die Hesse onder woorden brengt en die direct raakt aan de etiologische: als alles wat de nog niet ontwaakte mens waarneemt en meent te kennen samsara - vergankelijke, illusoire, 'lege' verschijning - is, hoe kan ik als nog niet ontwaakt wezen dan weten dat de leer van Boeddha géén onwezenlijke en voorbijgaande zaak is?
Uit deze laatste verlegenheid zijn twee uitwegen denkbaar:
1. een niet ontwaakt wezen kan dit inderdaad niet weten, het kan slechts geloven of al dan niet op gezag aannemen en gaandeweg leren dat Boeddha's woorden waar zijn (hetgeen de vraag oproept wat dan bepaalt of dat geloof of die aanname optreedt - waarmee je weer op een etiologische paradox terechtkomt);
2. elk wezen is tenminste in aanleg ontwaakt en daardoor kan het de waarheid (Boeddha's inzichten) voldoende herkennen om ermee aan de slag te gaan; dit gold in de hoogste mate voor Boeddha zelf.
De tweede optie zal de meeste Westerlingen het meest aanspreken en is wellicht ook een mogelijke opheffing van de etiologische paradox.

Het wringt in het boeddhisme dus tussen de karmische wetten (die het ontstaan en vergaan van de illusies regelen, de wereld van de schijn waarin de niet ontwaakte wezens leven) en de mogelijkheid van bevrijding daaruit tot een staat van verlost zijn. Vergelijk in het christendom de aloude discussie over de duistere verhouding van Gods almacht tot de menselijke vrije wil. De meest plausibele oplossing van dit raadsel bij het boeddhisme lijkt te zijn - zie hierboven - dat de wederwaardigheden in de (schijn)wereld niet door en door (zonder 'leemten', om met Hesse te spreken) karmisch zijn gedetermineerd, maar dat de daarin verwikkelde wezens zijn gevormd met tenminste een 'bevrijdingsvatbaar' begin van ontwaakt zijn[##]. Zoals christelijke theologen hebben betoogd dat de mens genoeg keuzevrijheid heeft - en daarmee speelruimte waar God zijn almacht welbewust niet uitoefent, hoewel hij dat zou kunnen - om Gods geboden voldoende na te leven (tot zijn heil) of om dat na te laten (tot zijn onheil). Je zou misschien van een 'hoger zelf' kunnen spreken, dat - overigens door onduidelijke oorzaken of onheldere redenen - vertroebeld is geraakt of is 'gevallen'.

[#] Een mogelijke oplossing van dit dilemma wordt soms geformuleerd langs de lijn die ook wordt gevolgd door hoogleraar informatica en wiskunde Henk Barendrecht: 'Gedetermineerdheid betekent dat de toekomst van het universum bepaald wordt door de huidige toestand; vrije wil betekent dat die toekomst van ons afhangt. De twee zijn niet met elkaar in strijd: wij zijn een onderdeel van het universum.'
Het is echter filosofisch omstreden of determinisme en vrijheid zo als verenigbaar kunnen worden gedacht. Immers mijn wilsbesluit lag ooit in de toekomst van het universum en is volgens Barendrecht dus gedetermineerd door de toestand van het universum voorafgaand aan het besluit. Als ik er toen al (bij volle bewustzijn) was, is er niks aan de hand, maar op een gegeven punt in de tijd moet mijn wil - krachtens Barendrechts begrip van gedetermineerdheid - zijn gevormd niet door zichzelf (i.e. mijzelf), maar door de wereld buiten zichzelf (niet-mijzelf). Au fond is mijn wil dus, stap voor stap, geheel gedetermineerd door factoren en krachten buiten zichzelf, volgens Barendrecht. Dat moet ook wel, want als alle gebeurtenissen in het universum zijn gedetermineerd, zijn ook mijn keuzen dat. Anders gezegd: 'de toekomst van het universum wordt bepaald door de huidige toestand' betekent hetzelfde als 'de huidige toestand van het universum is bepaald door de voorafgaande toestand, en die weer door de de toestand dáárvoor - ad infinitum of tot het punt van creatio ex nihilo -; dus staat alles wat er gebeurt al - sinds een oneindig lange of zeer lange tijd - van tevoren vast, onder meer alles wat ik wil en niet wil. Als van tevoren al vast staat wat mijn keuzen zullen zijn, staan die keuzen mij niet werkelijk vrij (vergelijk de stelling van de onverenigbaarheid van de menselijke vrije wil met Gods almacht en alwetendheid).

[##] In deze dharma-lezing (september 2011) zegt Thich Nhat Hanh met een nadenkend 'mmmm': 'We can cultivate free will, we are able to select the seeds [die zich bevinden in onze 'opslag' ('store'), zeg ons onbewuste of patronen van neurale netwerken; K] that we want to manifest [op het scherm van de geest, in het bewustzijn; K - cursivering door mij]'.

Vrije wil! Precies wat Hesse miste in de leer van Boeddha? (Nhat Hanh is naar mijn gevoel een tijdje zeer geïnspireerd vanaf ongeveer de 55ste minuut van de lezing.)
Andere kwestie of misschien een ander aspect van Hesse's probleem: als je door slechte handelingen noodzakelijk condities schept die je lijden vergroten, lijkt het ongerijmd dat er dan toch mensen opduiken die je (ondanks je 'slechte karma' dus) helpen jezelf te verbeteren, wat weer resulteert in minder lijden. De mensen die je helpen lijken de logica van de karmische wetmatigheden te negeren en te doorkruisen. Dit geldt in het bijzonder voor Boeddha zelf en zijn leer, denk aan de bodhisattva's.

Me dunkt dat de aanwezigheid van een 'begin van ontwaaktheid' in elke bewustzijnsstroom ('wezen') nauwelijks denkbaar is zonder te veronderstellen dat de bewustzijnsstroom een 'zelf' - ouderwets: 'ziel' - heeft en dus niet slechts bestaat uit karmisch verweven, komende en gaande innerlijke schijnvoorstellingen (illusies) terwijl het 'eigenlijk leeg' is, dat wil zeggen niets eigens heeft dat op zichzelf is. En was dat laatste wel het geval, dan kan ik me de logica van karma moeilijk anders voorstellen dan een onomkeerbare - of misschien in sommige gevallen door stom toeval omkeerbare - en zichzelf versterkende gang hetzij naar de meest miserable staat van lijden in samsara, hetzij naar ontwaakt zijn en verlossing
(slecht karma geeft ongunstige omstandigheden, die nadelig handelen bevorderen, wat het karma nog slechter maakt enzovoorts, of vice versa). Ook is het dan duister 'wat' er eigenlijk ontwaakt en verlost wordt krachtens het achtvoudige pad van Boeddha. Louter en alomvattend bewustzijn? Maar dan worden niet 'alle' wezens gered, zoals de bodhisattva's beloven te helpen bewerkstellingen, maar gaan ze - zijnde slechts illusoir - juist volledig teloor in één al-bewustzijn of kosmisch wezen, waarin eigenlijke wezens - die zich(zelf) (van elkaar) onderscheiden - ontbreken. 
Latere toevoeging: zie voor een beknopte kritische benadering van het karma-idee, de respons van Trinh Xuan Thuan op Matthieu Ricard in hoofdstuk 8 ('Geboren uit daden') van het boek De monnik en de wetenschapper. Ook de moeilijkheden van Ricards - ongetwijfeld aan Boeddhistische teksten ontleende - begrip 'individuele bewustzijnsstroom' die (toch) geen 'zelf' impliceert (maar 'leeg' is), worden door Trinh Xuan Thuan in de loop van de dialoog goed aan het licht gebracht. [einde toevoeging]

Verder speelt bij het boeddhisme, net als bij het christendom, mogelijk een 'theodicee'-kwestie. Christendom: waarom heeft een liefdevolle en almachtige God een wereld vol lijden geschapen? Boeddhisme: waarom is er niet alleen het nirvana, maar zijn er ook de bewustzijnsstromen met alle lijden van dien? Het Boeddhisme zegt daarop wellicht - zie bijvoorbeeld Thich Nhat Hanh in Vorm is leegte - dat het goede niet kan bestaan zonder het kwade. Maar betreft dit niet slechts wat Matthieu Ricard de 'relatieve werkelijkheid' noemt (zie bijvoorbeeld het boek De monnik en de filosoof)? Want als het tevens voor de ultieme werkelijkheid van het verlost zijn zou gelden, dan zou ook deze elementen van niet verlost zijn (dus lijden) moeten omvatten en dan is het zeer de vraag of er wel van werkelijke verlossing kan worden gesproken. Of houdt de 'wet' dat niets kan bestaan zonder zijn tegendeel niet in dat dit op elk moment zo is, maar geldt het voor de wereldgeschiedenis als geheel? Maar als zo bezien een uiteindelijke ontwaakte staat van alle wezens wel degelijk kan bestaan, dan rijst meteen weer de vraag waarom er niet althans na verloop van genoeg tijd, op een gegeven moment, alleen die prachtige werkelijkheid is vrij van alle illusies en tegenstellingen, zonder bewustzijnsstromen vol lijden. Wellicht zijn eerst de lijdenswegen (incluis kiem van ontwaaktheid) ontstaan en pas later de staat van ontwaaktheid. Boeddha zou de verlossing dan als eerste of een van de eersten hebben gerealiseerd en voor anderen toegankelijk gemaakt. Ergens in de verre toekomst zal er louter nirvana zijn (tenzij een groep wezens inherent reddeloos is, maar dat stelt Boeddha dacht ik niet). Maar... het idee van alomvattende en blijvende verlossing staat sowieso op gespannen voet met het cyclische wereldbeeld van het boeddhisme.


[6] Noot later toegevoegd: vergelijk Peter Sloterdijk in Sferen, Deel II, hoofdstuk 1 ('De opgang van de nabijheid op afstand; De thanatologische ruimte, de paranoia, de rijksvrede'), waarin Sloterdijk de culturele sfeer ziet als iets dat wezenlijk mede gestalte krijgt door de 'creatieve vervanging' van de (exemplarische) gestorvenen, met wie we - van eenvoudig kerkhof tot de Passies van Bach - een relatie van 'nabijheid op afstand' uitbouwen en (ook kunstzinnig) vorm geven.

[7] Nhat Hanh schetst in Vorm is leegte de analogie: de vorm verhoudt zich tot de leegte zoals de golf tot het water. Overigens dichtte Mulisch - mogelijk slaan mijn bovenstaande opmerkingen dus de plank mis - in de bundel Egyptisch, trouw aan zijn voorliefde voor paradoxen: Jij bestaat omdat je niet bestaat / Uit jezelf, maar voortdurend gevuld met ander water / Ben jij die golf (...) - zie de interessante studie De jacht op Proteus van Piet Meeuse over mythe, metamorfose en metafoor in onder meer het werk van Mulisch. But then again: Mulisch benadrukt dat de golf steeds met ander water is gevuld; Nhat Hanh ziet de golf wellicht eerder als een rimpeling van het ene water van de zee.

[8] Interessante opmerking van R.A. Cornets de Groot in zijn moeilijke maar boeiende en voor zover ik tot beoordeling in staat ben briljante essay over Mulisch' De Compositie van de Wereld in de bundel Harmonie als tegenspraak (De Bezige Bij, redactie Piet Meeuse, 1986, p. 141-142 resp. p. 138):

'In feite hebben we hier [dit verwijst daar de bloemlezing van Mulisch-citaten die Cornets de Groot onder de loep neemt; K] te doen met één verschijnsel: er is iets, en dat wordt onzichtbaar.'

'Wat daar onzichtbaar is gemaakt [dit verwijst naar experimenten van Bram Vingerling, die een onzichtbaar makende stof ontdekt], moet wel vergankelijk zijn.
Maar in ons herrijst het wezen ervan, als je Rilke gelooft (en Mulisch doet, of deed dat) [cursivering door mij; K]. De vraag is alleen: hoe?
In een paar boeken antwoordt Mulisch op deze vraag die hij niet stelt, en stelt: 'Door de elementaire beweging.' - 'Zo elementair als een steen die valt', zegt hij in
archibald strohalm. In dat boek komt nogal wat uit de lucht vallen. In andere trouwens ook, en ik zocht het een beetje uit: een meteoor in 1908 (archibald strohalm) [denk ook aan het exemplaar dat Max doodt in De ontdekking van de Hemel (1992); K], een meisje, Marjolein (Het zwarte licht), een Nieuw Jeruzalem, een vliegtuig en een oorlogsvlieger, Corinth (Het stenen bruidsbed), - allemaal parallellen van gebeurtenissen in 'De tegenaarde' (Voer, p. 43). Het zijn allemaal uitbeeldingen van wat die elementaire beweging is. In 'Oneindelijke aankomst' maakt de hoofdfiguur tekeningen en zelfs een draadplastiek van de beweging: hij geeft plastisch vorm aan lijnen die Rilke in een paar gedichten onder woorden heeft trachten te brengen.'
[Waarna Cornets de Groot oppert dat die elementaire beweging precies de primaire beweging van het herkend worden en daarbij qua identiteit muteren van de grondtoon in zijn octaaftoon is, zoals beschreven in
De Compositie; K].

Denk aan een kind dat tot zijn aanvankelijk grote verwondering leert inzien dat een ding dat tijdelijk niet is te zien (bijvoorbeeld even door iets anders aan het oog wordt onttrokken) weer als zichzelf, als hetzelfde ding, tevoorschijn komt! Het kind herkent het ding als hetzelfde ding, dat naar zijn gevoel eerst in het niets verdween en even later weer - als was het iets anders, dat toch hetzelfde is - uit het niets tevoorschijn kwam. Misschien kan je zelfs stellen, dat het ding zich herkent in zichzelf of althans wordt herkend in zichzelf door het bewustzijn (van het kind)? Zijdelingse inval: het (speculatieve) belang van het spiegelstadium bij de vorming van het zelfbewustzijn, het identiteitsbesef van het kind: die er elke keer net iets anders uitziende gedaante in de spiegel is telkens dezelfde - ik ben het, ondanks onderbrekingen (zoals de diepe slaap) en veranderingen.


Zie ook m'n blognotities:
Jongste gedicht van Leo Vroman
Het zijn en het niets, vorm en leegte
Fernando Pessoa à la Boeddha
Hoe je de waarheid vastnagelt: de paradox van de evidentie
Apestaartje, systeemgat en menselijk bewustzijn
Rudy Cornets de Groot en de ruimte van het volledig leven
Yi Won: moed in de woestijn

En:

Kindness Breeds More Kindness, Study Shows
By Brandon Keim, Wired, March 8, 2010

Persoonlijk terzijde:

Wat betreft het menszijn als 'open plek' (Lichtung): intuïties daaromtrent klinken door in mijn gedicht Lied van een open plek. In verband met de kern daarvan daagde me gister trouwens plotseling dat de ingelijste foto's die mijn broer aan mijn ouders cadeau heeft gedaan ter gelegenheid van hun vijftigjarig huwelijk, azuren waterspiegels in strandzand, ditzelfde beeld tonen. Enfin, of dit nu betekent dat het om iets frappant-overeenkomstig 'dieps' gaat, of juist om een weinig verwonderlijk voor twee paar (geestes)ogen van twee broers verschijnend cliché...'Passend' bij de verhandeling van Nhat Hanh over de hartsoetra zijn ook m'n gedichten Roes en Heelal.

Mindstream
Wikipedia

Rainbow body
Wikipedia

Geen opmerkingen:

Een reactie posten